MIME-Version: 1.0 Content-Type: multipart/related; boundary="----=_NextPart_01D4F872.50748240" Dit document is een gecombineerd webpaginabestand, ook wel webarchiefbestand genoemd. Als dit bericht wordt weergegeven, worden webarchiefbestanden niet ondersteund door de browser of editor. Download een browser die webarchieven ondersteunt. ------=_NextPart_01D4F872.50748240 Content-Location: file:///C:/E51338C5/Delaatstesneeuw-EmmaLoncke.htm Content-Transfer-Encoding: quoted-printable Content-Type: text/html; charset="windows-1252"
De laatste sneeuw - Emma Loncke
Een u=
ur
geleden was de avond al even duister als nu. Bloot en ruikend naar gerookte
tabak ligt hij op het bed. Een stevige bries waait door het raam de slaapka=
mer
binnen. Het witte linnen gordijn wappert. Af en toe ziet hij de contouren v=
an
de Jacaranda achter in de tuin. De paarse bloemknoppen zitten nog in hun wi=
nterslaap,
de trekvogels slapen nog thuis. De lente lijkt niet te komen dit jaar.
Vandaag
is hij 82. Zijn laatste verjaardag zonder Jozefien. De dienstmeid gooide
vanmorgen de gordijnen open en riep: ‘Opstaan José, het wordt een schone dag
vandaag. Opstaan José, hoor je mij?’ Ze spoot parfum in de kamer, legde zijn
kleren klaar op de stoel en ging weer naar de keuken. De dag was niet schon=
er
dan die van gisteren.
Het lijkt wel of het zonlicht vroeger me=
er
moeite deed om zijn plaats te winnen tegenover het duister. Het duister hie=
ld
zich toen enkel schuil onder die boom. Als kind ging hij bloot onder de boom
liggen, met armen en benen wijd gespreid. En dan wachtte hij op de regen. H=
ij
kon er middagen liggen wachten en kijken naar alle soorten blauw. Berlijns
blauw, poederblauw, middernachtblauw, koningsblauw, kleinblauw,
korenbloemblauw. Wanneer hij korenbloemblauw zag wist hij dat boven hem de
regen al begonnen was met vallen. Zijn moeder bracht hem tussendoor brood m=
et
bruine suiker. ‘Hier, dan duurt het wachten minder lang.’ zei ze. Als de re=
gen
dan uiteindelijk neerviel, bleef hij zo lang mogelijk liggen. De regen liep
langs zijn armen en benen naar beneden. Hij bleef liggen tot zijn navel gev=
uld
was met water. Daarna stond hij op, en keek hoe het water in een kleine str=
aal
uit zijn buik liep.
Hij
was een ongewone jongen, dat weet hij. Zijn moeder moet het vaak gedacht
hebben. Zijn drie broers hadden allemaal iets waarin ze het best waren. De =
ene
speelde het beste jota, de andere wist alles over planeten en sterren, de
oudste kende het best de pastoor. Zijn broers gingen elke middag naar het p=
lein
bij de kerk. Hij, de jongste van de vier bleef thuis en keek door het raam.
Naar het veld waarin alles hetzelfde bleef, behalve de kleur. Naar de plek waar de aarde stopte en de lucht begon. Soms o=
ranjerood,
dan weer paarsblauw. Af en toe ging hij dammen, maakte een zet aan de ene k=
ant
van de tafel, schoof de stoel achteruit en ging aan de andere kant zitten. =
Telkens
opnieuw.
Hij
had vrienden zoals Faro. Die had vijf armen en geen neus. Zijn ogen zagen e=
ruit
als twee blinkende knikkers met bruine spikkels. Met Faro rende hij elke
ochtend zo snel mogelijk naar het einde van de wereld en weer terug. Samen =
hadden
ze een hond zonder staart. Ze kamden zijn haar, gooiden de stok en sliepen =
ermee
in bed. En zo werd hij vijf, zes, zeven, acht.
Ik
kan me niet meer herinneren wanneer hij Faro voor het laatst zag. Éen keer =
zag
hij iemand anders dan Faro. Het was de nacht waarin hij acht was geworden. =
Hij
zat op de grond voor zijn bed. Het dambord vlak voor hem. Hij had zijn twee=
de
zet gedaan, ging van plaats wisselen, toen hij net op het moment dat hij op=
keek
schrok. Iemand zat aan de andere kant van het bord. Door de blondwitte haren
die van onder de kap tevoorschijn kwamen zag hij dat het een meisje was. Ze=
nam
een witte damschijf, schoof die schuin naar voren over een zwarte schijf van
hem en sloeg zo haar zet. Hij keek haar aan, aarzelde even en schoof dan zi=
jn
zwarte schijf naar boven. Haar gezicht kon hij nauwelijks zien, maar het was
een soort wit. – Ik zou kunnen zeggen dat het bleek was, maar zo was het niet.– Het le=
ek alsof
haar gezicht bedekt was met sneeuw.
‘Miss=
chien’
zei ze.
‘Wat
misschien?’
‘Miss=
chien
laat ik je winnen.’
Hij k=
reeg
het gevoel op voorhand al verloren te zijn. Hij zei dat hij zo niet wilde
winnen. Ze speelden verder. Keer op keer sloeg ze haar slag. In al die jaren
had hij nog nooit een meisje zoals haar ontmoet. De witte kap bleef de hele
avond aan, ook toen hij ernaar vroeg. Het enige dat hij kon zien, was dat ze
niet knipperde. Nooit.
Nog
steeds vraagt hij zich af wat er gebeurd zou zijn als hij die avond niet in
slaap was gevallen. Jaren heeft hij het dambord onaangeroerd laten staan. Ze
waren nog maar half gewonnen of verloren. Elke avond ging hij een uur op de
rand van het bed zitten wachten. Maar na die avond heeft hij haar nooit meer
teruggezien. Nooit heeft hij nog hetzelfde gevoeld als toen. Zelfs niet bij
Jozefien.
Er
zijn een aantal dingen waarvan hij gezworen had er nooit aan toe te geven. =
Zeggen
dat je niet oud wil worden bijvoorbeeld, laat staan volwassen. Liefde. Dé
Liefde. Maar eens die een naam en een gezicht krijgt, gaan we allemaal plat=
op
de buik. De zijne heette Jozefien.
Hij
zet zijn handen in de matras en duwt zich recht. Uit het nachtkastje haalt =
hij
de paarsblauwe jadesteen die Jozefien elke dag in een armband om haar pols
droeg. Nog zoiets. Spullen bijhouden van overleden mensen. De steen past
perfect tussen zijn duim en wijsvinger. Vroeger lag ze naast hem hier in be=
d. Eén
keer legde hij paarse bloemknoppen op haar blote borsten. Zij bleef liggen.=
Met
twee bloemen als tepels.
Hij
is gestopt met vervellen. Niet dat hij dat zelf heeft beslist, maar op een =
dag is
hij daarmee gestopt. Hij is niet meer dan een slang in verrimpelde huid. Zi=
jn
aderen steeds zichtbaarder. –Oude mensen worden steeds dunner, denk ik.– Sinds kort gaat hij weer onder de boom liggen. Je=
zou
denken dat het enige verschil met vroeger het borsthaar is. Zijn natte
borsthaar plakt nu als het slijmerige haar van een pasgeboren lam tegen zijn
huid. Maar toen hij de vorige keer ging liggen, viel de regen niet langs zi=
jn
armen en benen naar beneden. De regen sijpelde d=
oor zijn
vel, en onder zijn vel bleef het staan.
De Jadesteen legt hij terug in=
het
nachtkastje. Hij neemt een sigaar uit de doos, stopt die tussen zijn lippen=
en
gaat weer liggen. De matras is een holte geworden. Hij heeft hier lang geno=
eg
gelegen om altijd te blijven zien dat hij hier lag. De gordijnen wapperen t=
egen
het raam. De boom af en toe zichtb=
aar.
De takken van de boom bewegen. Even lijkt het alsof hij dichter komt. Hij s=
luit
zijn ogen. Slapen lukt al dagen niet meer. Ineens botst iets tegen het raam=
. Een
doffe klap, maar veel luider dan een vogel. Zijn ogen schieten open. Er sta=
at
iemand achter het raam. Net zo snel als hij ziet dat er iemand buiten het r=
aam
staat, klapt het volledig open. Twee armen, mager als takken duwen zich op =
en
kruipen naar binnen. Voor hij goed en wel beseft wat er gebeurt, wordt hij =
door
fel wit licht verblind. Het duurt even, veel te lang, voor hij weer zijn og=
en
kan openen.
Hij zit verschrikt half rechto=
p in
bed. Met halfopen geknepen ogen probeert hij te zien wie zijn kamer zo abru=
pt
is binnengebroken. Voor hem staat een lijf, gehuld in felwitte doeken. Hoew=
el
de avond al uren duister is, lijkt iets het wit te weerkaatsen.
‘Heb je het al ooit gehoord?’ Een zachte=
hese
vrouwenstem klinkt van onder de witte doeken. ‘Heb je het al gehoord?’ Het =
is
niet meer dan een illusie, de vermoeidheid stapelt zich op. Gewoon een
hallucinatie, probeert hij zichzelf te overtuigen. Hij sluit zijn ogen, ziet
grijze vlekken, verplicht zichzelf tot vijftig te tellen. Ongeveer =
tot
rust gekomen opent hij zijn ogen. Zijn ogen wennen langzaam aan het licht. =
Opnieuw
ziet hij haar staan. Hoewel hij rustig probeert te blijven, schokt zijn ade=
m.
Er
zijn niet veel vrouwen waar hij echt opgewonden van wordt. Meestal overvalt=
het
hem, zonder oorzaak. Onder de dekens voelt het onwennig, het is al jaren
geleden. Hij vertrouwt het niet. De vrouw komt naast het bed staan. Merkt z=
ijn
onwennigheid op en gooit de dekens van zijn blote lijf. Meteen daarna laat =
ze
de felwitte doeken van haar lijf vallen. Hij zou niet mogen kijken. Doet het
toch. Hij probeert haar aan te kijken, maar zijn ogen dwalen af naar benede=
n.
Telkens opnieuw wil hij kijken wie zij is, maar zijn ogen blijven afdwalen.=
Haar
naakte lichaam, nergens behaard. Het lijkt geboetseerd. Gemaakt uit klei. Z=
e staat
net te dicht naast hem. Ze ziet hem kijken, voelt hem kijken. Terwijl zijn =
adem
zwaarder wordt, blijft zij doordacht en beheerst rustig. Ze opent haar dije=
n en
gaat met haar
benen gespreid boven hem op bed staan. Van beneden gezi=
en
lijkt haar naakte deel op een dier met rozebruine vleugels dat elk moment z=
ijn
bek kan openen en hem zal verscheuren. Althans, dat beeldt hij zich in. Ter=
wijl
zijn lijf kronkelt, plooit ze haar knieën, opent haar benen en steekt zijn =
hoofd
tussen haar dijen. Het beest beweegt in cirkels over zijn mond en neus heen=
. Het
beweegt steeds heftiger over zijn gezicht. Hij probeert haar op te tillen, =
hapt
naar lucht. Zij neemt zijn hoofd e=
n duwt
het harder tegen het beest. Een zure smaak komt uit de bek van het beest na=
ar
buiten. Hij lijkt te moeten kokhalzen, maar zij duwt zijn hoofd steeds hard=
er
tegen haar. Alles wat gebeurt lijkt zoveel echter dan de werkelijkheid. Ter=
wijl
hij voelt hoe haar lichaam steeds sneller in cirkels beweegt, verschijnt vo=
or
zijn ogen een blauwe gloed. Korenbloemblauw, denkt hij. ‘De regen is al aan=
het
vallen’ denkt hij.
Ze
gaat van hem af en kruipt uit het bed. Heel even nog ziet hij door al het b=
lauw
heen hoe ze de dekens opraapt en ze rond haar lijf en over haar hoofd trekt=
. En
dan ziet hij het. Zij is het! Haar gezicht, zoals het vroeger als sneeuw wa=
s,
en leek alsof het elk moment kon smelten, is het nu als ijs. Hij wil nog
roepen, maar zijn lippen zijn te koud. Het water dat onder zijn huid is bli=
jven
staan lijkt te bevriezen. En dan denkt hij het te horen. Een totaal nieuwe stilte=